Arbeidsongeschiktheid

Rb Utrecht 290611 fysiotherapeut dient zijn beroepswerkzaamheden aan te passen en verzekeraar mag die theoretische wijzigingen verdisconteren in ao-percentage

Rb Utrecht 290611 fysiotherapeut dient zijn beroepswerkzaamheden aan te passen en verzekeraar mag die theoretische wijzigingen verdisconteren in ao-percentage
2.  De feiten 

2.1.  [eiser], een fysiotherapeut, heeft twee arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten met Movir, te weten een ‘driejaars vrije praktijk’ en een ‘langlopende vrije praktijk’. In beide polissen is als beroep fysiotherapeut vermeld. 

2.2.  In de op deze overeenkomsten toepasselijke polisvoorwaarden is het volgende vermeld: 

‘Artikel 2 Begripsomschrijving arbeidsongeschiktheid 
2.1   Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde voor ten minste 25% beperkt is om de werkzaamheden verbonden aan het in de polis omschreven beroep te verrichten. Hierbij wordt uitgegaan van de beroepswerkzaamheden die in de regel en redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, waarbij tevens rekening wordt gehouden met mogelijkheden voor aanpassing in werk en werkomstandigheden en de daarmee verband houdende taakverschuiving binnen het eigen beroep of bedrijf. 
   
2.2   Movir stelt het bestaan van de stoornissen vast aan de hand van rapportage van door Movir aangewezen deskundigen. 
  (…) 
2.5   Bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid zal geen rekening worden gehouden met de verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid. 

2.6.   Begrip arbeidsongeschiktheidsgeval 
Als geval van arbeidsongeschiktheid wordt beschouwd elke al of niet onderbroken periode van arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit één en dezelfde gedurig werkende oorzaak. 
Arbeidsongeschiktheid, voortkomend uit een ander oorzaak, zal als een nieuw geval van arbeidsongeschiktheid worden beschouwd.’ 

Onder artikel 3 met als kop ‘Omvang van de verzekering’ is het volgende opgenomen: 

‘3.1   Uitkering 
Movir keert in geval van arbeidsongeschiktheid uit een percentage van de in de polis genoemde verzekerde daguitkering als vastgesteld in artikel 3.2. 

3.2   Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid en hoogte uitkering. 

3.2.1   Indien en voor zolang er sprake is van arbeidsongeschiktheid, zal de mate daarvan en de periode waarover deze zal gelden, door Movir worden vastgesteld aan de hand van gegevens van door haar aan te wijzen medische en andere deskundigen. Van deze vaststelling zal telkens zo spoedig mogelijk aan de verzekeringsnemer mededeling worden gedaan. Indien de verzekeringnemer niet binnen 30 dagen zijn bezwaar heeft kenbaar gemaakt, dan wordt hij geacht het standpunt van Movir te aanvaarden.’ 

Onder 9.3 is het volgende vermeld: 

‘Premievrijstelling 
Nadat gedurende een periode van één jaar ononderbroken algehele en/of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die voorkomt uit één en dezelfde oorzaak heeft bestaan, is, zolang het recht op uitkering voorduurt, met ingang van het tweede jaar van de arbeidsongeschiktheid, naar evenredigheid van het uitkeringspercentage, geen premie verschuldigd. Indien verzekerde arbeidsongeschikt is ten gevolge van een gerestringeerde oorzaak, is, zolang deze arbeidsongeschiktheid voortduurt, met ingang van het tweede jaar van deze arbeidsongeschiktheid, naar evenredigheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage, geen premie verschuldigd.’ 

2.3.  [eiser] dreef aanvankelijk een eenmanszaak met een medewerker in loondienst. In 1999 heeft hij dit omgezet in een maatschap met de voormalige medewerker als compagnon. 

2.4.  Met ingang van 16 oktober 2004 heeft [eiser] zich volledig arbeidsongeschikt gemeld wegens surmenage. 

2.5.  In opdracht van Movir zijn de volgende expertises uitgebracht: 
-  15 november 2004, arbeidsdeskundige rapportage door C.W. van de Rhee, 
-  23 december 2004 intake-onderzoek door psycholoog drs. M. Bosma, 
-  28 januari 2005, arbeidsdeskundige rapportage door A.W. Luiten, 
-  28 april 2005, arbeidsdeskundige rapportage door A.W. Luiten, 
-  30 augustus 2005, psychiatrische expertise door dr. L. Timmerman, 
-  26 september 2005, arbeidsdeskundige rapportage door A.W. Luiten, 
-  23 maart 2006, arbeidsdeskundige rapportage door C.W. van de Rhee, 
-  19 augustus 2006, psychiatrische expertise door dr. L. Timmerman, 
-  30 november 2006, rapport verzekeringsarts door S. Knepper, 
-  26 januari 2007, orthopedisch onderzoek door dr. M.A.P. Koopman, 
-  15 april 2007, rapport herbeoordeling verzekeringsarts door S. Knepper, 
-  16 mei 2007, arbeidsdeskundige rapportage registerarbeidsdeskundige door R.J. van Lutterveld. 

2.6.  In de rapportage van verzekeringsarts S. Knepper van 15 april 2007 is als conclusie het volgende opgenomen: 

‘Daarnaast is er een lichamelijke aandoening die noopt tot vrij forse fysieke beperkingen (rubrieken III-V FML). De heer [eiser] kan in het algemeen licht inspannende fysieke activiteiten verrichten waarbij hij over een ruime taakautonomie beschikt om veelvuldig even van houding af te kunnen wisselen. Hij kan zo nodig maximaal een uur zitten en met onderbrekingen in over het algemeen kortere periode het merendeel van een werkdag. Hij kan zo nodig maximaal ongeveer een uur lopen en met onderbrekingen in over het algemeen kortere perioden ongeveer een halve werkdag. Hij kan zo nodig maximaal ongeveer een half uur staan en in kortere periode ongeveer een paar uur per werkdag. Hij kan voorwerpen hanteren (tillen, dragen, trekken, duwen) van ongeveer 5 tot soms 10 kg. Hij kan tot maximaal ongeveer een kwartier gebogen of getordeerd – zo nodig meer uit de heupen – actief zijn maar over het algemeen korter en over een werkdag genomen niet meer dan ongeveer een paar uur. Datzelfde geldt geknield of gebukt actief zijn. Frequent reiken is even mogelijk, maar geen lange perioden of als kenmerkende eis van de hoofdtaak. Boven schouderhoogte werken is een zware statische belasting en alleen af en toe een paar minuten mogelijk. 

Tenslotte bestaat er een door een combinatie van factoren duidelijk beperkte vitaliteit die de heer [eiser] wat betreft arbeidspatroon (rubriek VI FML) in staat stelt onder de aangegeven voorwaarden ongeveer zes uur per werkdag actief te zijn. Hij kan vanwege zijn broze psychische evenwicht en de verminderde kwaliteit van de slaap niet ’s nachts werken. 

Voor het overige heeft de heer [eiser] mogelijkheden ongeveer zoals de soortgelijke gezonde. Ik zou mij kunnen voorstellen dat hij met deze beperkingen in aanzienlijke mate ongeschikt blijkt voor zijn werk als fysiotherapeut, enigszins afhankelijk van de inschatting van de zwaarte van zijn specifieke werk door de arbeidsdeskundige.’ 

2.7.  De arbeidsdeskundige R.J. Van Lutterveld heeft op basis van het door de verzekeringsarts Knepper opgestelde rapport op 16 mei 2007 als volgt gerapporteerd: 

‘De werkzaamheden van een fysiotherapeut kunnen als fysiek belastend worden beschouwd. Betrokkene is gespecialiseerd in manuele therapie en massages. Uit het verhaal van betrokkene blijkt dat hij gewend was individueel te behandelen waarbij er een actieve rol van de fysiotherapeut gevraagd werd. 
Dit wordt mede bepaald door het aanbod patiënten waarvan ik het idee heb dat er in de praktijk een relatief groot aanbod van ouderen en zieken. Dit is de fysiek meeste belastende wijze van het bedrijven van fysiotherapie. Afgaand op de door dhr. Knepper opgestelde belastbaarheid acht ik betrokkene verminderd in staat om patiënten actief te behandelen. De beperkingen t.a.v. staan maken dat betrokkene beperkt in staat is patiënten te geleiden bij oefeningen en technieken die in manuele therapie worden toegepast. Daarnaast moet worden geconstateerd dat de beperkingen op reiken, tillen en dragen, duwen en trekken het onmogelijk maken patiënten te ondersteunen, in – en uit rolstoel te tillen. Daarbij is betrokkene verminderd in staat lichaamsdelen te manipuleren en te manipuleren. De door de heer Knepper aangegeven belasting heb ik ten behoeve van deze beoordeling als volgt geïnterpreteerd. Betrokkene kan maximaal 2 uur per dag staan en 1 uur per dag zitten. Gerelateerd aan het werk kan worden geconcludeerd dat betrokkene in staat is om circa 3 uur per dag patiënten te behandelen. Indien betrokkene deze uren verspreid over de dag worden verdeeld, kan in voldoende mate tegemoet worden gekomen aan de noodzaak om frequent van houding te wisselen. Betrokkene zal zich in uren dat hij geacht wordt te werken meer met hands-off technieken kunnen bezighouden waarbij de nadruk ligt op de zelfredzaamheid van de patiënt. (…) 

Mate van arbeidsongeschiktheid 
Deeltaken/activiteiten  Uren/Jaar  Uitval in Uren  Uitval in % 
Ondernemerstaken   354  88,5  25% 
Administratieve taken 
- Administratie    384  192  50% 
Uivoerende taken 
- behandelingen  1536  816  53% 
Totaal Generaal  2274  1097  48,2% 

Onderbouwing: 
- betrokkene kan op jaarbasis 720 uur patiënten behandelen, dit impliceert een verlies van 53%, 
- omdat betrokkene minder patiënten behandelt zal ook de administratie afnemen, hier is derhalve een logistieke correctie op toegepast, 
- ten aanzien van de ondernemerstaken betreft het uitval met name de deelname aan cursussen en opleidingen, dit ingeschat op circa 25%. 
Dit impliceert een inschaling in de klasse 45-55%. 

4.0. ADVIES INZAKE SCHADEBELEID NAAR DE TOEKOMST/TERUGVALPREVENTIE 
Op basis van de weging belasting-belastbaarheid is de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 48,2% hetgeen indelen in de klasse van 45-55% betekent. ’ 

2.8.  Naar aanleiding van de rapportage van Van Lutterveld heeft Movir [eiser] bij brief van 13 juni 2007 bericht: 

‘(…) Op basis van het rapport van de heer Lutterveld wordt de mate van uw arbeidsongeschiktheid met ingang van 14 juni 2007 ingedeeld in de klasse 45-55%. Dit betekent dat u met ingang van die datum recht heeft op uitkering op basis van 50% van uw verzekerde dagbedragen. 

Om u de kans te geven uw situatie aan te passen aan de gewijzigde uitkering zullen wij u, onverplicht, uitkering verstrekken volgens onderstaand schema: 

-  met ingang van 1 juli 2007 op basis van 75% van uw verzekerde dagbedragen 
-  met ingang van 1 september 2007 op basis van 60% van uw verzekerde dagbedragen 
-  met ingang van 1 november 2007 op basis van 50% van uw verzekerde dagbedragen. 
(…).’ 

2.9.  Hierna heeft [eiser] via zijn rechtsbijstandsverzekeraar de rapportages aan een medisch adviseur (D.W. Kievit) ter beoordeling voorgelegd. Deze concludeert op 6 september 2007 dat het ‘al met al een wonderlijke conclusie is, dat bij een patiënt met dergelijke beperkingen toch nog een aanzienlijke restcapaciteit wordt aangenomen.’ 

2.10.  De analyse van Kievit is aan Van Lutterveld voorgelegd. Van Lutterveld bericht Movir op 5 oktober 2007 dat hij in de analyse van Kievit geen aanleiding ziet om zijn conclusies in zijn rapport te wijzigen. Hij schrijft het volgende: 

‘(…). De heer Kievit maakt in zijn memo van 6 september 2007 mijns inziens een denkfout door te stellen dat de door mij berekende aantal verliesuren van 3 uur per dag, 15 uur per week moet worden vergeleken met de totale werkweek. Het door mij berekende aantal verliesuren is bij de vaststelling van het verlies percentage gerelateerd aan het aantal uren dat betrokkene patiënten behandelingen verrichte en is gebaseerd op de weging belasting in de functie en de belastbaarheid zoals door de heer Knepper is vastgesteld. In mijn rapport beschrijf ik dat betrokkene in staat is tot 2 uur per werkdag te staan en tot 1 uur per werkdag zitten. In totaal zou betrokkene dan door te variëren in staan en zitten, zo’n 3 uur per werkdag behandelingen kunnen verrichten. Aldus kom ik tot een verlies van 53% ten aanzien van het aantal behandeluren. Daarnaast vond ik het redelijk om indien er minder behandelingen worden uitgevoerd een correctie op het aantal uren administratie toe te passen, omdat ook de patiëntenadministratie afneemt. Ik heb verder een verlies toegekend ten aanzien van deelname aan cursussen en opleidingen, gezien de beperkingen ten aanzien van langdurig zitten en het verlies wat onderbreking van het langdurig zitten zou opleveren. 
Het is dus niet zo dat betrokkene door mij in staat wordt geacht een werkdag van ten hoogste 3 uur te werken. (…). 

2.11.  Movir bericht vervolgens [eiser] op 15 oktober 2007 dat zij haar standpunt handhaaft zoals verwoord in de brief van 13 juni 2007 (hiervoor geciteerd onder 2.8). 

2.12.   Hierna heeft [eiser], eenzijdig en zonder tussenkomst van Movir, een arbeidsdeskundige rapportage laten uitbrengen door de arbeidsdeskundige J.A.M. Pigge. 

2.13.  Op 11 maart 2008 heeft [eiser] zich volledig arbeidsongeschikt gemeld bij Movir wegens rugklachten. 

2.14.  De door [eiser] ingeschakelde arbeidsdeskundige J.A.M. Pigge rapporteert op 7 april 2008. Hij meldt onder meer het volgende: 

‘(…) Mijn inschatting is dat het merendeel van de tijd staand wordt gewerkt. Door de verzekeringsarts wordt aangegeven dat betrokkene zonodig gedurende maximaal een half uur en in kortere perioden ongeveer een paar uur per werkdag kan staan. Ervan uitgaand dat betrokkene 2/3 deel van de tijd staande werkzaamheden uitvoert, betekent dit dat hij verdeeld over de hele week slechts 2,5 uur (5 x ½ uur) staand werk kan verrichten. Zou hij de werkzaamheden meer kunnen afwisselen dan zou hij wellicht tot maximaal 2 uur per dag staand werk verrichten. Als ik de aspecten reiken/buigen en torderen daarbij betrek, concludeer ik dat dit slechts even mogelijk is, doch geen lange perioden of als kenmerkende eis van de hoofdtaak. Mijns inziens is dit laatste in de dagelijkse praktijk aan de orde. Boven schouderhoogte werken is slechts af ten toe een paar minuten mogelijk. Dit betekent mijns inziens dat betrokkene slechts marginaal te belasten is voor het uitvoerend werk als fysiotherapeut. Ik schat deze inbreng op maximaal 10%. 
(…) 
Rekening houdend met de aangegeven belastbaarheid, het gesprek met betrokkene alsmede verder onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in zijn beroepsmatige werkzaamheden te schatten op bijna 72,5%. 
(…)’ 

2.15.  Bij brief van 30 oktober 2008 komt Pigge met een nadere toelichting op zijn rapportage. Hij komt daarin tot een arbeidsverlies van 68,2%. 

2.16.  [eiser] is in verband met zijn rugklachten voor een second opinion verwezen naar de Sint Maartenskliniek voor onderzoek. In het verslag van dit onderzoek meldt orthopeed Horstings op 4 november 2008 dat het ‘lumbale traject niet mobiel is’. 

3.  Het geschil 

3.1.  [eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank Movir bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen 
I   om [eiser] met ingang van 1 juli 2007 in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere arbeidsongeschiktheidsklasse, 
II  tot betaling van de aldus resterende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, met vergoeding aan eiser van de aldus ten onrechte betaalde verzekeringspremies, vermeerderd met de wettelijke rente, 
III   te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure. 

3.2.  Movir voert verweer. 

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 

4.1.  Kern van het geschil tussen partijen is of de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] op basis van de deskundigenrapportages juist is vastgesteld en of Movir in overeenstemming met de polisvoorwaarden de uitkering van [eiser] per 1 juli 2007 terecht heeft verlaagd. 

4.2.  Partijen verschillen van mening over de uitleg van de bepalingen in de polis en de juistheid van de verschillende deskundigenrapportages en concluderen ieder tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. [eiser] meent dat hij in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% dient te worden ingedeeld. Volgens Movir dient hij te worden ingedeeld in de klasse 45-55%. 

4.3.  Hierna zullen eerst de stellingen van partijen over de uitleg van de polis aan de orde komen en daarna de stellingen van partijen over de juistheid van de deskundigenrapportages. 

1) uitleg polis 

4.4.  Vooropgesteld wordt dat het hier een verzekering betreft om het risico van inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid te ondervangen. De vraag hoe de bepalingen in de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg, maar komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben over (de uitleg van) de bepalingen in de polis het volgende aangevoerd. 

verzekerd beroep 

4.5.  [eiser] heeft aangevoerd dat als het verzekerd beroep in deze polis moet worden gelezen; fysiotherapeut in een vrije plattelandspraktijk zoals deze door hem is gevoerd. Ter zitting heeft hij gesteld dat toen hij zijn praktijk begon en de verzekering sloot, hij ervan uitging dat het werk zoals hij dat deed – op zijn plattelandspraktijk – uitgangspunt zou zijn. 

4.6.  Movir betwist de stelling van [eiser] dat het beroep als fysiotherapeut in een plattelandspraktijk is verzekerd. Zij benadrukt dat het verzekerde beroep niet is de specifieke situatie in de praktijk van [eiser], maar het beroep van fysiotherapeut in het algemeen. 

4.7.  De rechtbank overweegt als volgt. Uit de polisvoorwaarden, met name de artikelen 2.1, laatste zin (“Hierbij wordt uitgegaan van de beroepswerkzaamheden die in de regel en redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, waarbij tevens rekening wordt gehouden met mogelijkheden voor aanpassing in werk en werkomstandigheden en de daarmee verband houdende taakverschuiving binnen het eigen beroep of bedrijf.”) en 2.5, blijkt dat in de polis uitgegaan wordt van werkzaamheden van een beroepsbeoefenaar, hier een fysiotherapeut, in het algemeen. Het gaat immers om beroepswerkzaamheden die in de regel en redelijkerwijs kunnen worden verlangd. Daarbij is voorts aangegeven dat van de verzekerde verlangd kan worden dat er een taakverschuiving binnen het beroep of bedrijf plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van deze bepaling dat het beroep als zodanig is verzekerd en niet de specifieke praktijk zoals die gevoerd wordt. Het is dus aan [eiser] om aan te tonen dat hij had mogen begrijpen dat de specifieke praktijk die hij voerde, als verzekerd beroep was gedekt. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd dat dit het geval was. Hij heeft niet gesteld dat dit tussen partijen is besproken of dat hij zijn opvatting aan Movir heeft kenbaar gemaakt. De enkele omstandigheid dat hij de polisvoorwaarden zo heeft opgevat is onvoldoende. Ook is gesteld noch gebleken dat informatie ten aanzien van de specifieke praktijk van [eiser] bij het aangaan van de verzekering aan Movir is verstrekt. 

strekking van artikel 2 

4.8.  Volgens [eiser] is de strekking van artikel 2.5 van de polisvoorwaarden (“Bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid zal geen rekening worden gehouden met de verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid.”) niet duidelijk. Hij kan zich niet vinden in een uitleg die met zich brengt dat – in zijn geval – geen rekening wordt gehouden met het feit dat hij niet meer in staat is om patiënten aan huis te behandelen gedurende 10 uur per week. Ook is volgens hem wel degelijk relevant dat zijn compagnon in de praktijk geen mogelijkheden biedt voor een takenverschuiving in de zin dat [eiser] allerlei bijkomende taken zou verrichten, tegen betaling. Voorts wijst hij erop dat per 1 januari 2010 de polisvoorwaarden gewijzigd zijn. Die gewijzigde voorwaarden zijn niet op hem van toepassing maar uit de begeleidende brief van Movir leidt hij af dat met de nieuwe voorwaarden duidelijker is dat een zuiver beroepscriterium wordt gehanteerd en hij meent dat a contrario dan ook aangenomen kan worden dat dat onder de oude polisvoorwaarden niet het geval was. In de nieuwe voorwaarden is de bepaling over de aanpassing van het werk vervallen. 

4.9.  Movir stelt dat in de artikelen 2.1 tot en met 2.6 van de polisvoorwaarden de dekking is omschreven. Blijkens artikel 2.1 en 2.5 is zij met [eiser] overeengekomen dat het gaat om een louter theoretische berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid waarbij bij het vaststellen daarvan geen rekening wordt gehouden met de verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid. Essentieel is volgens Movir, anders dan in het door haar aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2010, dat tussen Movir en [eiser] is overeengekomen dat taakverschuivingen en mogelijkheden voor aanpassingen in werk en werkomstandigheden bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid moeten worden betrokken. 

4.10.  De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt zoals door het Hof Amsterdam verwoord in haar arrest van 12 januari 2010 dient ook in deze zaak te worden gehanteerd. Dat betekent dat dient te worden bezien welke beperkingen [eiser] ondervindt en dat op basis daarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Die vaststelling is, zoals Movir terecht aangeeft, louter theoretisch in die zin dat niet wordt meegewogen of het voor de verzekerde mogelijk is om ook daadwerkelijk het verzekerde beroep uit te oefenen voor de arbeidsduur waarvoor hij arbeidsgeschikt is verklaard. Echter, een redelijke uitleg van het begrip arbeidsongeschiktheid brengt ook mee dat een verzekerde als arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt als de verzekerde arbeidsongeschikt is verklaard voor werkzaamheden die zo essentieel zijn voor zijn beroepsuitoefening, dat die beroepsuitoefening door de onmogelijkheid tot het verrichten van die werkzaamheden, feitelijk onmogelijk is. De stelling van [eiser] dat uit de gewijzigde polisvoorwaarden moet worden afgeleid dat in de op hem toepasselijke voorwaarden geen zuiver beroepscriterium wordt gehanteerd gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Uit het enkele aanscherpen van een tekst kan niet worden afgeleid dat aan die tekst in de eerdere versie een andere lezing moet worden gegeven. 

geldgenerende taken 

4.11.  [eiser] stelt dat bij de wijze waarop de uitkering wordt berekend alleen moet worden gekeken naar de geldgenererende taken, waarvoor hij ook verzekerd is. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid onjuist. De mate van arbeidsongeschiktheid moet beoordeeld worden aan de hand van de vraag of [eiser] de werkzaamheden die in de regel en redelijkerwijs van een fysiotherapeut kunnen worden verlangd, rekening houdend met aanpassingsmogelijkheden en taakverschuivingen, kan verrichten. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met hetgeen in 4.10 hiervoor is overwogen ten aanzien van essentiële werkzaamheden. 

2) deskundigenrapportages 

4.12.  Partijen zijn in artikel 3.2.1 van de polis overeengekomen dat Movir de deskundige aanwijst. Movir stelt dat de rapporten van de medisch specialist, de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige waren bedoeld als afronding van het debat tussen partijen. De rechtbank is echter van oordeel dat uit artikel 3.2.1 niet voortvloeit dat [eiser] zonder meer gehouden is om de conclusies van de door Movir aangewezen deskundigen te accepteren. 

4.13.  Tussen partijen is in geschil de juistheid van de arbeidsdeskundige rapportages van Van Lutterveld en Pigge. Van Lutterveld is door Movir ingeschakeld en [eiser] heeft zich, bij het aangaan van de verzekering, verbonden de rapportage van een door Movir aangewezen deskundige in beginsel als uitgangspunt te aanvaarden om te komen tot een afronding bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Voorts is van belang dat [eiser] (via zijn medisch adviseur) vragen en opmerkingen naar aanleiding van deze rapportage heeft kunnen maken en dat Van Lutterveld daar ook inhoudelijk op heeft gereageerd. Het rapport van Pigge is eenzijdig in opdracht van [eiser] opgesteld. 

4.14.  De beide deskundigen hebben hun rapportages gebaseerd op het rapport van Knepper. [eiser] is het op een aantal punten niet met dit rapport eens. Hij stelt dat Knepper in zijn rapport, mede gezien de nadere informatie van Horsting, onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van [eiser] in het lumbale traject. 

4.15.  Hierna zal de rechtbank eerst ingaan op de standpunten van partijen ten aanzien van de rapportage van Knepper en vervolgens op de standpunten ten aanzien van de rapportages van Van Lutterveld en Pigge. 

Rapport Knepper 

4.16.  [eiser] is het niet eens met het oordeel van verzekeringsarts Knepper. Hij stelt dat Knepper geen rekening heeft gehouden met de beperkingen in het lumbale traject van [eiser], waarover bovendien nieuwe gegevens (het onderzoek van Horsting, zie 2.16) beschikbaar zijn. De overige bezwaren van [eiser] tegen het rapport van Knepper zijn ook terug te voeren op de belastbaarheid van zijn rug. 

4.17.  Movir stelt dat de conclusie van Horsting dat het lumbale traject niet mobiel is, ook blijkt uit de in het onderzoek van Knepper betrokken bevindingen van orthopedisch chirurg dr. M.A.P. Kooijman van 8 februari 2007. Kooijman concludeert immers: 
‘Lichamelijk onderzoek: de wervelkolom staat ongeveer in het lood. Versterkte kyfose in het thoracale gebied die bij flexie en extentie weinig mobiliteit toelaat. Ten gevolge van de versterkte kyfose is er ook sprake van een versterkte lordose, zowel in het cervicale gebied als het in lubmale gebied.’. 
De beide specialisten gebruiken volgens Movir andere bewoordingen maar hun conclusie komt op hetzelfde neer; [eiser] heeft een versterkte kromming van de borstwervelkolom. Dat moet hij compenseren in de nek en de lage rug. Daarom voegt het onderzoek van Horsting niets toe. In ieder geval is geen sprake van een zodanig andere situatie dat daarmee de werkzaamheden van Knepper ‘over’ zouden moeten. De stelling van [eiser] dat Knepper ‘slechts verwezen heeft naar de in 1984 conservatief behandelde hernia van [eiser]’ mist volgens Movir feitelijke grondslag. Dat blijkt uit de zeer uitvoerige weergave door Knepper van de bevindingen van Kooijman. Knepper heeft deze elementen betrokken in de beperkingen en dit in zijn conclusie verwerkt, aldus Movir. 

4.18.  Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het rapport van Knepper ontoereikend is om als uitgangspunt te dienen voor een arbeidsdeskundig onderzoek. Ook is niet gebleken dat het onderzoek van Knepper dient te worden aangepast op grond van de later verschenen informatie van Horsting. Daartoe is van belang dat Knepper in zijn rapport op grond van het door Kooijman uitgevoerd orthopedisch onderzoek uitgaat van het bestaan van “vrij forse fysieke beperkingen” Hij stelt onder meer “De forse thoracale kyfose is weinig mobiel en moet gecompenseerd worden door cervicale en lumbale lordosering, beide niveau’s kennen eigen pre-existente pathologie wat het compenserend vermogen bij rugbelasting sterk beperkt”. Horsting stelt vast: “Wervelkolom is cervicaal diffuus drukpijnlijk met een vrijwel ongestoord bewegingstraject. Thoracale wervelkolom is gevoelig met een toegenomen kyfose in het midthoracale traject. Lumbale traject is volledig afgevlakt en diffuus drukpijnlijk evenals over de SI-gewrichten. Bewegingspatroon is zeer beperkt met enige fobie. Lumbale traject is niet mobiel.”. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van Knepper dat sprake is van een forse thoracale kyfose recht doet aan de conclusie die getrokken kan worden uit het onderzoek van Horsting. Knepper stelt dat de compensatiemogelijkheden in het lumbale traject sterk beperkt zijn en Horsting kwalificeert het bewegingspatroon als zeer beperkt. Ook deze conclusies lopen niet significant uiteen. Horsting stelt dat het lumbale traject niet mobiel is, deze constatering komt niet in deze mate terug in het rapport van Knepper. De rechtbank is echter alles overziend van oordeel dat uit het rapport van Knepper dezelfde eindconclusie volgt als uit de constateringen van Horsting. Knepper neemt ook de pijnklachten mee, hij stelt “Inmiddels is de pijn zo centraal komen te staan dat van een pijnsyndroom gesproken kan worden”. 

Rapporten Van Lutterveld en Pigge 

4.19.  [eiser] heeft bezwaren tegen het rapport van arbeidsdeskundige Van Lutterveld. Een deel van die bezwaren is terug te voeren op de omstandigheid dat Van Lutterveld de (latere) constateringen van Horsting niet heeft meegenomen in zijn rapport zodat de werkzaamheden die [eiser] nog zou kunnen verrichten te rooskleurig zijn ingeschat. De rechtbank heeft de constateringen van Horsting reeds besproken bij de beoordeling van de vraag of het rapport van Knepper als uitgangspunt kon worden gebruikt. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat het rapport van Knepper als uitgangspunt voor het arbeidsdeskundig onderzoek kan dienen zal de rechtbank in dit verband niet nogmaals op de constateringen van Horsting ingaan. 

4.20.  [eiser] heeft door arbeidsdeskundige Pigge een alternatief rapport laten opstellen waarop hij zich beroept ter onderbouwing van zijn bezwaren tegen het rapport van Van Lutterveld. Pigge gaat uit van een belastbaarheid van 5 uur per week voor het uitvoerende werk. Uitgangspunt daarbij is dat voorheen 32 uur per week uitvoerend werk (in de zin van patiënten behandelingen) werd gedaan. Pigge gaat daarbij uit van de werkzaamheden zoals die voorheen door [eiser] in zijn praktijk werden uitgevoerd. Pigge tekent hierbij aan dat het een praktijk betreft met veel oudere en zieke patiënten. Pigge kwalificeert dat als de fysiek meest belastende wijze van het verrichten van fysiotherapie. Van Lutterveld komt tot de conclusie dat [eiser] 15 uur per week uitvoerend werk kan verrichten. Van Lutterveld gaat er volgens [eiser] ten onrechte vanuit dat hij zijn praktijk kan en moet aanpassen. Op basis hiervan gaat hij onder meer voorbij aan de omstandigheid dat [eiser] niet meer in staat is om patiënten thuis te behandelen en de impact die dat gegeven heeft op de praktijk van [eiser]. 

4.21.  Movir is het om diverse redenen inhoudelijk niet eens met de visie van Pigge. 

4.22.  De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld dient te worden uitgegaan van de beperkingen van [eiser] in de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut in het algemeen. Van hem mag worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden aanpast aan zijn mogelijkheden. Uitgangspunt is dus niet de voortzetting van de bestaande praktijk van [eiser], zoals Pigge ten onrechte wel aanneemt. Van Lutterveld gaat er van uit dat het voor [eiser] niet mogelijk is om patiënten fysiek te ondersteunen en bijvoorbeeld in of uit rolstoelen te helpen. Hij concludeert derhalve dat [eiser] zich als hij werkt zal moeten richten op hands-off technieken en dat dit een totaal andere wijze van werken is dan [eiser] gewend was. De kern van de bezwaren van [eiser] komt hierop neer dat hij meent dat niet van hem verlangd kan worden dat hij zijn praktijkvoering zo grondig wijzigt, nog daargelaten de vraag of dat überhaupt mogelijk is. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat wel van [eiser] verlangd kan worden dat hij wijzigingen in zijn praktijkvoering en beroepsuitoefening doorvoert. De grens daarbij is dat een min of meer zelfstandige beroepsuitoefening wel mogelijk moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat die grens hier niet wordt overschreden. Het kan zo zijn dat [eiser] niet langer in staat is zijn voormalige praktijk weer op te pakken, maar als wordt vastgesteld dat er een verdiencapaciteit (in het verzekerde beroep) is, dat kan de verzekeraar daarmee rekening houden bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid. 

4.23.  Op de overige door [eiser] tegen het rapport van Van Lutterveld geformuleerde bezwaren is de rechtbank reeds ingegaan bij de bespreking van het rapport van Knepper. De diverse door Movir tegen het rapport van Pigge geformuleerde bezwaren behoeven gezien het voorgaande geen afzonderlijke bespreking. De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat Movir op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de polisvoorwaarden de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en dat zij op basis daarvan de uitkering van [eiser] per 1 juli 2007 tot een percentage van 50% kon verlagen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. 

4.24.  [eiser] heeft gesteld dat Movir hem verwijt onvoldoende te hebben gewerkt aan zijn herstel. In dit verband stelt [eiser] dat juist Movir tekort is geschoten in de begeleiding bij een terugkeer naar het arbeidsproces. Movir stelt primair dat zij [eiser] niet verwijt onvoldoende aan zijn herstel te hebben gewerkt en dat een dergelijke stelling niet ten grondslag ligt aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Voorts stelt Movir dat zij wel degelijk begeleiding (arbeidsdeskundig en psychologisch) aan [eiser] heeft geboden. Movir heeft er op gewezen dat zij uit hoofde van de polis niet gehouden is om deze begeleiding te verstrekken. De rechtbank is van oordeel nu duidelijk is dat Movir [eiser] geen verwijt maakt ten aanzien van zijn inspanningen voor zijn herstel, de stelling dat Movir tekort is geschoten in de begeleiding geen beoordeling meer behoeft. Aan die stelling worden geen zelfstandige conclusies verbonden.  LJN BS7503

Joomla SEF URLs by Artio